Het 
korbeel van het gebonden gebint 
        is meestal nogal fors. Logisch, want hoe groter, 
        hoe beter het de hoek tussen 
        
moerbalk 
        en 
muurstijl 
        verstevigt. Het zit daardoor vaak 
        wel wat in de weg en fraai vond men het ook niet meer in de 
        
zestiende 
        en 
zeventiende eeuw. 
        Een tussenoplossing is natuurlijk het verkleinen van het korbeel. 
        Wanneer die weg eenmaal 
        ingeslagen is, komt eens het moment dat er zo weinig van de open 
        driehoek meer over is, dat die net 
        zo goed dichtgezet kan worden. Dat zou een lompe driehoek gegeven hebben als de 
        
timmerlui 
        niet op het idee gekomen waren om er een sierlijke vorm aan te geven. 
        Een 
ojiefvorm 
        is sierlijk. Noem je hem 'zwanenhals', dan klinkt het nog sierlijker. 
        Die gratie van de 
        
zwaan 
        is te vinden in Amsterdam en vooral in de 
houten huizen 
        ten noorden van het IJ. 
        Het zwanenhalskorbeel blijft ook nog even in zwang bij de eerste 
        
enkelvoudige balklagen, 
        die in deze streken vaak bestaan uit alternerend zware balken van de 
        
gebonden gebinten 
        en dunnere tussenbalken. Of die kleinere balken ook recht hebben op een zwanenhals? 
        Er zijn verschillende compromissen te vinden. Soms is het profiel van het lange 
        
sleutelstuk 
        boven het 
        korbeel overgenomen in een miniem sleutelstukje.
        
        
        
        
        
        
        
        
          Tekst: Jean Penders, 02-2006. Bronnen: zie literatuurlijst. Afbeelding: Jean Penders