De zuil is heeft zich als het meest kenmerkende onderdeel van de
klassieke architectuur
in ons onderbewuste genesteld.
Een museum of monument herkennen we direct wanneer we op een plattegrond een paar staande
streepjes zien met een plat driehoekje erop. Het
tempelfront
is pictogram geworden.
De klassieke zuil moest echter aan de strenge regels voldoen, die voor de verschillende
bouworden
waren voorgeschreven. Deze hadden te maken met wat als harmonische verhoudingen ervaren werd.
De zuil komt voor in vele oude culturen, zoals de
Egyptische
en
Minoïsche.
Of de zuil daarbij als
'versteende
boomstam'
uit de oudere houtbouw kwam, is omstreden. De
Grieken
verfijnden de vormentaal verder en de
Romeinen
bouwden hierop voort. In het
romaans
en de
gotiek
werd veel vrijer omgegaan met de
klassieke architectuurwetten, in de
renaissance
grepen veel architecten er weer op terug.
Het belangrijkste deel van de zuil is de ronde
schacht;
deze is
monolithisch,
opgebouwd uit
trommels
of opgemetseld uit vele stenen. Aan de bovenzijde is het rijkste onderdeel te vinden: het
kapiteel.
Hieraan is de stijl het gemakkelijkst te herkennen. Onderaan heeft de zuil een
basement,
behalve bij de
Dorische orde.
Meestal volgt dan nog een
voetplaat,
soms een
voetstuk,
waarvan de rijkste vorm het
postament
is.
De namen voor verschillende soorten zuilen
(
schroefzuil,
knoopzuil,
beestenzuil
en dergelijke),
hebben feitelijk betrekking op de vorm van de schacht. Door kapiteel en basement kunnen
zuilen gekoppeld
worden.
Varianten van de zuil zijn bijvoorbeeld de
colonnet,
de
schalk en
de
halfzuil.
Veel zuilachtige elementen hebben geen kapiteel of basement, het gaat dan om
kolommen.
Tekst: Jean Penders (02-2010). Bronnen: zie literatuurlijst. Afbeelding: Jean Penders