Een venster
dat door een stijl of
deelzuiltje
in tweeën wordt gedeeld, heeft geen
tracering.
De eenvoudigste tracering is de vorktracering met één
montant,
die zich bovenaan vertakt als een
gaffel
(en dat is de eenvoudigste vorm van een vork).
Er ontstaan binnen het
spitsboogvenster,
want daar hebben we het hier over,
twee spitsbogige glasvakken, met boven in de top een
hol en bol gebogen vierhoek.
Zeker bij een groot venster is er behoefte aan meerdere montants. Bovenin ontstaan dan ook meer
hol en bol gebogen vierhoeken.
Wanneer de vormen ingewikkelder worden, is het geen vorktracering meer.
De bogen die de 'tanden van de vork' maken, zijn meestal niet vanuit één straal getrokken. Is dat wel het geval, dan spreken we van een
'
slaphangende vorktracering'.
Wanneer een gotisch kerkvenster geheel in baksteen opgebouwd wordt - en dat getuigt niet van grote rijkdom - dan is de
vorktracering (bijna) de enige mogelijkheid. Andere vormen zijn veel moeilijker in baksteen te maken.
Tekst: Jean Penders (04-2007). Bronnen: zie literatuurlijst. Afbeelding: Jean Penders