Een
topgevel, waarvan de 'schuine zijden' helemaal zijn opgebouwd uit
treden
heet een trapgevel.
De stenen huizen in de middeleeuwse steden hadden vaak een trapgevel, zeker als voorgevel.
In de
romaanse bouwkunst
waren deze eenvoudig en vaak door
waterlijsten horizontaal geleed.
De treden werden vaak gedekt met
ezelsruggen.
Niet iedere trapgevel was groot: de
Vlaamse gevel
heeft vaak een kleintje boven het dakvenster.
Later in de middeleeuwen leidde de creativiteit van de bouwmeesters
tot rijkere vormen. In de
Hanzegotiek
ontstonden rijke gevels met hoge
nissen,
opgebouwd met
geglazuurde baksteen
en
reliëfs
van
terracotta,
beëindigd met een
topstuk.
Het aantal treden neemt dan af.
De
renaissance
kent nog vele fraaie trapgevels, tegelijk komen andere types topgevel op en ook de
lijstgevel
komt in zwang.
Met de
neogotiek
en
neorenaissance
keren de trapgevels tijdelijk in het straatbeeld terug.
Tekst: Jean Penders (04-2005). Bronnen: zie literatuurlijst. Foto: Jean Penders