Klik hier voor grote afbeelding (met gegevens)
Sleutel

Een slot kan niet zonder sleutel. Wie iets afsluit, wil het ook weer kunnen openen. De truc van het slot is dat aan de buitenkant niet te zien is wat de bijbehorende sleutel binnenin moet doen. De Egyptenaren hadden al sloten, waarin een stokje gestoken werd met pinnetjes, die palletjes moest oplichten. Er zijn nog veel middeleeuwse sleutels bewaard gebleven, soms uitgevoerd als pronkstuk. Pas de laatste jaren verandert er iets wezenlijks: in moderne hotels krijg je een plastic kaartje met een magnetische strip die door het slot afgelezen wordt. Hetzelfde slot kent voor de volgende gast een andere 'code'.
Maar het ietsje minder moderne slot is vele eeuwen slechts langzaamaan iets geperfectioneerd. De sleutel is van ijzer en bestaat uit een greep, steel (oftewel schacht) en baard. De greep is nodig om voor het omdraaien kracht te kunnen zetten. Dit element is vaak open en kan versierd zijn.
De steel is meestal normaliter niet of nauwelijks versierd. Het deel dat in het slot gestoken wordt mag niet gehinderd worden door uitsteeksels.
Bij een sleutel draait het allemaal om de baard, die moet passen op het bedoelde slot, de daarin onzichtbaar verborgen pinnetjes en palletjes in beweging zetten. Geen enkele andere sleutel mag een baard hebben die dat ook kan.
Niet toevallig zijn sleutels soms erg groot: wie bij de koster de sleutel van een oude kerk leent zal deze daarom niet vergeten terug te geven.
Van grote sleutels kon de steel soms dubbel geklapt worden.


Tekst: Jean Penders, 03-2006. Bronnen: zie literatuurlijst. Afbeelding: Jean Penders