Een
baksteen
heeft normaliter zes vlakke zijden. Omdat klei geduldig is,
kan de steen vóór het bakken natuurlijk gemakkelijk van een versiering
voorzien worden, bijvoorbeeld van een
reliëf
op een
'
plat'.
De baksteen draagt dan een
reliëf en is daarmee een
reliëfbaksteen geworden.
Meestal is deze baksteen veel groter dan de gewone.
Het reliëf is soms
pas naderhand in de gebakken steen uitgekrast of uitgehakt, dat is meestal wel
te zien aan de sporen. Een met de natte vinger geboetseerde figuur oogt heel vloeiend.
De beitel laat vaak (evenwijdige) groefjes achter. In de
Hanzegotiek
wordt al veel
gebruik gemaakt van reliëfsteen, die gevormd is in een
vormbak die voorzien is van de 'tegenvorm'. Die techniek is sindsdien verder gemechaniseerd.
Als héél platte vorm van de reliëfbaksteen kunnen we de
reliëftegel
zien. De grens is niet steeds te trekken, evenmin met verschillende vormen van
terracotta.
Als onderwerpen komen we vooral
plantaardige motieven
tegen, maar ook
dieren
en
heiligen.
Iets heel anders is het
baksteenreliëf.
Dat ontstaat door bij het metselen van een muur een aantal
bakstenen zo uit te laten steken, dat ze samen een groot reliëf vormen.
Met heel gewone bakstenen kun je zo tot indrukwekkende prestaties komen.
Er is ook een tussenvorm: voor een baksteenreliëf kunnen reliëfbakstenen
gebakken worden, die ieder een stukje van het gewenste beeld bevatten.
Een
fijn-reliëf op een baksteen
betreft wel een baksteen met reliëf, maar met de versiering in fijne
groefjes is het nog geen reliëfbaksteen.
Omdat het interieur, men meestal ook het exterieur in de middeleeuwen
beschilderd was, kon een
reliëfsteen van natuursteen moeilijk van een gebakken exemplaar onderscheiden worden.
Een
profielsteen
heeft ook met reliëf te maken, maar het gaat dan niet om
baksteen met een rechthoekige vorm.
Het
profiel
is uit de steen uitgespaard vóór het bakken of de vorm is er nadien uitgezaagd.
Door gelijksoortige profielstenen te stapelen ontstaat een rondstaaf, peerkraal of hol.
Deze kunstig gevormde stenen zijn geen reliëfstenen.
Tekst: Jean Penders (01-2007). Bronnen: zie literatuurlijst. Afbeelding: Jean Penders