Bij een
schuifvenster
moet alles heel precies passen. Bij de
wisseldorpel
vereist dat groot vakmanschap,
bij de afstelling van het raamtouw vooral nauwkeurigheid. Gemakshalve kijken we nu naar het
meest voorkomende schuifraam: dat met het omhoog schuivende onderraam. De uitvoering van het
zakraam
is een variant hierop.
Het raamtouw loopt over een katrol boven in de kozijnstijl.
Aan de raamkant zie je het lopen, wanneer het raam dicht is. Het zit niet aan de bovenkant van het schuifraam vast:
dat zou dan niet hoger geschoven kunnen worden dan de katrollen. Het touw loopt door een
gleuf in de zijkant van het onderraam tot de plaats waar het bevestigd is. Daarvoor zijn verschillende meer of
minder bewerkelijke mogelijkheden. Een knoop in het uiteinde, waarna het touw 'binnendoor'
gevoerd moet worden voor voldoende veiligheid. Of een lus die met een kram ('duim') vastgezet
wordt. Ook kan het uiteinde loodrecht in een gat gestoken en dan met een wig of nagel vastgezet worden.
Aan de andere kant is het verhaal pas goed te volgen wanneer het belegstuk verwijderd wordt: dit is de plank
die het
kokergat
afdekt. Dan komt het belangrijkste onderdeel van het schuifvenster te voorschijn: het
raamgewicht,
dat (samen met zijn tegenhanger in de andere kozijnstijl) even zwaar moet zijn als
het schuifraam. Het gewicht moet ruim in de uitgeholde koker passen. Aan de bovenkant wordt het
raamtouw vastgeknoopt. Dat luistert nauw: is het touw te kort, dat komt het gewicht bij het
sluiten van het raam te snel bovenin de koker en blijft het raam openhangen.
Is het touw te lang, dan blijft het niet helemaal openhangen.
Tekst: Jean Penders (10-2009). Bronnen: zie literatuurlijst. Afbeelding: Jean Penders