Een Philibertkap heeft lekker veel ruimte op zolder.
Dat komt doordat de
spanten ervan
gebogen zijn. Ze hebben geen rechte
spantbenen,
zoals sinds de 17e eeuw in
kappen
meestal het geval was.
Hoewel in Nederland een Philibertkap als typisch 19e-eeuws gezien kan worden,
heeft Philibert de l'Orme dit naar hem genoemde type
schenkelspant
al in 1651 bedacht.
Tot in de 17e eeuw konden rechte spantbenen voorkomen worden door toepassing van
krommers:
krom gegroeide spantbenen van
eikenhout.
Zo konden zelfs geheel ronde of spitsbogige boogspanten voor
houten tongewelven
geconstrueerd worden.
De gebogen onderdelen ervan, de schenkels, waren achter elkaar geplaatst, met een
pen-en-gatverbinding.
Toen het
grenenhout
het eiken in Nederland verdrong, lukte het niet meer om de
spantbenen in een gebogen vorm bij te hakken.
Naaldhout
groeit recht omhoog en voor een krommer moet de
houtvezel
met de bocht meelopen om breuk te voorkomen.
De oplossing die Philibert bedacht, bestond uit het maken van spanten,
opgebouwd uit een aantal
planken
op elkaar. Deze waren allemaal een beetje rond gezaagd,
zodat het geheel een boog vormt: een Philibertspant.
De gebogen spantbenen van het Philibertspant, waarvan de hoogte groter is dan de dikte,
komen bovenin samen in een
makelaar.
Heeft de kap een
eindschild,
dan komen vijf spantbenen samen in een makelaar, die als een eenvoudige vorm van de
koningsstijl
gezien kan worden.
Zowel de makelaar als de koningsstijl is aan de onderzijde vaak in een fraaie punt gesneden.
Uit het feit dat deze niet zelden afgezaagd is, blijkt dat menigeen zich geen
twee keer aan dezelfde balk wilde stoten.
Tekst: Jean Penders (10-2006). Bronnen: zie literatuurlijst. Afbeelding: Paul van Houten