Tijdens de
eucharistie
wordt op symbolische wijze de
kruisiging
van Christus opnieuw voltrokken. Volgens de leer van de Rooms Katholieke kerk betekent
dit dat tijdens de consecratie het brood (de
hostie)
het lichaam en de wijn
het bloed van Christus wordt. Daarmee moet vanaf dat moment met de meeste eerbied
omgegaan worden. Daarom bevindt de wijn zich in een fraaie, van binnen liefst vergulde
kelk
en de hostie ligt op een eveneens vergulde
pateen. Deze laatste is dus even
onmisbaar als de meer opvallende kelk en is een meestal bescheiden rond, wat hol
schaaltje; het Griekse woord voor 'schaaltje' is 'pateen'. Toch zijn er wel heel rijke
patenen gemaakt. Vóór de 11de eeuw was de hostie groter en de
pateen dus ook, in de Oosterse kerken is dat nog steeds zo.
In Halberstadt wordt een vermoedelijk uit Constantinopel
geroofde pateen uit de 11e eeuw bewaard met een doorsnede van ruim 41 cm.
Op een afbeelding van de Eucharistie uit ca 875 is al een pateen te zien.
De pateen behoort tot het
liturgische vaatwerk,
dat eerbiedig afgewassen wordt in de
piscina.
Het daarbij gebruikte water verdwijnt vandaar in het
heilige putje.
Tekst: Jean Penders (11-2007). Bronnen: zie literatuurlijst. Afbeelding: Jean Penders