Mortel
is niet best voor je handen. Niet alleen daarom is het
metselaarsgereedschap
ontwikkeld, je kunt er ook meer mee dan met je blote handen.
Neem nu de troffel, daarmee kun je een schepje mortel op je juiste plaats mikken
en uitspreiden.
Of zonodig in een hoekje proppen.
De troffel bestaat uit een stalen blad,
waaraan met behulp van een stift een houten handvat is bevestigd.
Om bij het metselen de mortel vlak te kunnen strijken,
moet de bevestiging van de stift niet onder de troffel uitsteken.
Die stift is zo omhoog gebogen dat de hand vrij blijft van de mortel.
Het handvat helt iets ten opzichte van het blad.
De vorm van dat blad is afhankelijk van de toepassing. De
pleistertroffel
heeft een
scherpe punt,
de metseltroffel een afgeronde. De
metselaar
gebruikt zijn troffel ook om
bakstenen
op maat te hakken tot halve stenen of
klezoortjes,
daartoe is één zijde wat ronder dan de andere zijde
(voor de linkshandige bestaat er een omgekeerde variant).
De maat is ongeveer 10 bij 18 cm.
Bij het
voegen
wordt 'een heel smalle troffel' gebruikt: de
voegspijker.
Daarop blijft geen specie liggen, die ligt dan op de gewone metseltroffel.
Archeologen
gebruiken de troffel vaak oneigenlijk voor het fijnere peuterwerk,
de afmetingen van het blad nemen door het schrapen zo af dat een
heel kleine troffel een statussymbool is.
Een heel ander soort statussymbool is de troffel,
die gebruikt wodt voor het leggen van wat voor de 'eerste steen' moet doorgaan.
Bij prestigieuze gebouwen en belangrijke eerste-steenleggers is deze troffel
soms zelfs van zilver en voorzien van een inscriptie. Van dit soort troffels
zijn er meer bewaard gebleven dan van die, waarmee zo'n gebouw werkelijk opgebouwd werd.
Tekst: Jean Penders (01-2008). Bronnen: zie literatuurlijst. Afbeelding: Jean Penders