Oorspronkelijk werd een 
      
venster
      met een 
      
houten schot
      afgesloten (evenals de ingang trouwens:dat is de deur). De oude betekenis van het woord 'venster' is dan ook luik. Om toch nog wat licht binnen te krijgen kon er een klein gat in de planken gemaakt worden. Een verbetering was het aanbrengen van vensters die met een lichtdoorlatend materiaal afgesloten werden, zoals  
      
geolied perkament
      en later glas. Zo'n extra opening boven de luikopening was ook een mogelijkheid. Op den duur ontstond zo het 
      
kruisvenster, met boven vakken met kleine in loodstrips gevatte 
      
ruitjes
      en beneden luiken. Luxer was de uitvoering die aan de binnenzijde achter de luiken draaibare ramen had.
      Tot in de twintigste eeuw waren luiken vrij algemeen gebruikelijk om kou, warmte of inbrekers buiten te houden, vooral op het platteland. Om in de gesloten toestand toch licht en lucht binnen te krijgen werd de 
      
persienne
      uitgevonden.
      
      
      
      
      
      
      
        Tekst: Jean Penders (02-2005). Bronnen: zie literatuurlijst. Foto: Jean Penders