Een
lantaarn
(als
verlichtingselement)
wordt meestal op de een of andere manier ergens aan
vastgemaakt. Hij kan op een paal geplaatst worden, of hoog aan de muur gehangen.
Voor de lichtopbrengst is het dan praktisch om enige afstand van die muur te houden.
Dat kan door de lantaarn op een metalen arm te monteren, die dan op zijn beurt weer aan de muur bevestigd wordt. Door die arm loopt dan de leiding voor de elektriciteit of - vroeger - het gas.
Meestal wordt de gevel (en in het zuiden zelfs de straat) ontsierd door de leidingen die naar de arm toe lopen.
De
straatverlichting
werd sterk uitgebreid toen
gas
voor dit doel beschikbaar kwam,
en net in die tijd kwam de toepassing van
gietijzer
voor allerlei doeleinden in zwang.
Dat materiaal leent zich goed voor de massaproductie van de vaak rijk uitgevoerde armen.
De geleidelijke vervanging van gas door
elektriciteit
gaat samen met een versobering van de vormen.
Tegelijk werden de armen vaak vervangen door lantaarnpalen: daarvoor was geen medewerking nodig van de eigenaar van een beoogde gevel.
Tekst: Jean Penders, 04-2005. Bronnen: zie literatuurlijst. Foto: Jean Penders