Het kruisribgewelf en het
kruisgraatgewelf
kun je zien als twee elkaar haaks doorsnijdende
tongewelven.
Bij het oudere
graatgewelf
(
Romeins,
romaans)
ontmoeten de
gewelfkappen
elkaar in een
graat.
Bij het ribgewelf wordt deze lijn ondersteund door een
gewelfrib.
De invoering hiervan wordt wel gezien als het begin van de
gotiek,
een van de eerste voorbeelden toont
Morienval
(ca 1140, Ile-de-France).
Deze bouwstijl ging
de ribben, die samen de vorm van een kruis hadden, zwaar belasten.
Het hele gewicht van het gewelf werd erdoor opgevangen en naar de hoeken geleid.
Daardoor konden de gewelfkappen en wanden lichter
uitgevoerd worden. De
luchtbogen
zijn nodig om de zwaarst belaste punten te steunen. De transparante
lichtbeuk
wordt mogelijk door deze ontwikkeling.
Omdat in de vroege gotiek naast één vierkant van de brede
middenbeuk
aan iedere kant steeds twee kleine
traveeën
van de
zijbeuk
lagen (het
gebonden stelsel),
werd het grote kruisribgewelf aangevuld met een extra rib: dit is het
zesdelige kruisribgewelf.
De late gotiek vulde de kruisvorm van de hoofdribben aan met steeds meer
hulpribben,
zo ontstonden vormen als het
ster-
en
netgewelf.
Tekst: Jean Penders (02-2008). Bronnen: zie literatuurlijst. Afbeelding: Jean Penders