Stel je voor, je dobbert in een roeibootje en verliest je roeispanen.
Om vooruit te komen kun je je met een paal tegen de bodem afzetten. Of je gooit een touw
om iets op de oever, zodat je de boot aan de kant kunt trekken.
Kortom: je hebt een vast punt nodig.
Om een
molen
op de wind te kruien, heeft de draaibare romp of kap een vast punt nodig.
Het kruien gebeurt met het
kruiwerk.
Om de
kruias
daarvan windt de molenaar met behulp van het
kruirad
of de
kruihaspel een
ketting, waarvan het eind een haak heeft.
Die haak wordt om een paal in de grond geslagen en het trekken kan beginnen. Die heel stevige paal, de
kruipaal, is de kruipaal. Is de staart van de molen bij de kruipaal aangekomen, dan wordt de haak om de volgende geslagen en het spel herhaalt zich.
In totaal zijn er een stuk of twaalf kruipalen nodig om iedere plek te kunnen bereiken.
Tekst: Jean Penders (04-2011). Bronnen: zie literatuurlijst. Afbeelding: Jean Penders