Het
graan
werd vroeger met de
zeis
gemaaid. Bij de
graanoogst
werden de afgesneden halmen van de
tarwe,
rogge
of
haver
samengebonden tot een
korenschoof, ook wel korengarf of garve genoemd.
Een aantal, vier tot twaalf schoven, werd zo tegen elkaar gezet werden dat het geheel vanzelf overeind bleef staan:
dat was het
hok van schoven.
De aren wezen omhoog, want het ging erom dat het
graan zo droog werd dat het
gedorst
kon worden.
Na weken werd het
- vóórdat het weer nat kon regenen -
met
paard en wagen
naar de
boerderij
gebracht. Het werd daar opgeslagen, bijvoorbeeld op de
slietenzolder,
om daarna - niet alles tegelijk - op de
deel
gedorst te worden.
Dit romantische beeld is al lang verleden tijd.
In het begin van de 20e eeuw kwamen uit de USA de eerste
maaimachines
aan,
die zelf de halmen konden binden.
De vorm van de klassieke schoof was daarbij niet handig en verdween
langzaamaan van de
akkers.
Hooi
is slap en laat zich niet rechtop zetten als schoof, een kleine stapeling van hooi heet
'
opper'.
Tekst: Jean Penders (05-2007). Bronnen: zie literatuurlijst. Afbeelding: Reint Wobbes