Een stenen koepelgewelf is in doorsnede een halfrond
gewelf, soms ietsje spitsbogig.
De plattegrond is meestal rond, soms
ellipsvormig. Is het grondplan veelhoekig, dan heet het geen koepel maar
achtkant kloostergewelf
of
vierkant kloostergewelf.
Op een rond gebouw past een ronde koepel probleemloos.
Meestal rust het koepelgewelf op een vierkante onderbouw.
Er is dan in de hoeken een overgang nodig: daar worden òf
trompen,
òf
pendentieven
gemetseld. Ook een achthoekig gewelf op een vierkant heeft zo'n overgang nodig.
Alleen bij de
hangkoepel
toont een heel andere oplossing.
Het begrip
'
koepel'
is iets ruimer dan 'koepelgewelf'. Hieronder wordt ook de halfronde buitenzijde verstaan,
die soms vrij van het gewelf gehouden is.
Ook wanneer de koepel geen stenen gewelf heeft, kan dit begrip uitkomst bieden.
Bij een
vieringtoren
kan boven een koepelgewelf een
torenspits
staan.
De verlichting van een koepel is niet eenvoudig. Alleen helemaal bovenin kan een gat opengelaten worden,
zonder dat dit gevolgen heeft voor de stevigheid: de
oculus.
Een andere manier om licht binnen te laten is het plaatsen van de koepel op een
rond 'voetstuk' met vensters, de
tamboer.
Je tilt hem daarmee ook visueel op een hoger peil, zowel in het totaalbeeld van het gebouw van buiten- en van binnenuit.
Tekst: Jean Penders, 01-2006. Bronnen: zie literatuurlijst. Afbeelding: Jean Penders