Wanneer je van een
tentdak
de schilden hol en bol buigt, krijgt het de doorsnede van een
klok.
Daarom noemen het dan een 'klokdak'.
Deze dakvorm is nog tezeer een dak om als
torenspits
gezien te worden,
het is niet opgebouwd rond een centrale
koningsstijl
(al kan er in de top wel een toegevoegd zijn om een bekroning te dragen).
Vanaf de dakvoet wordt het klokdak smaller, eerst snel, dan buigt het even wat
meer omhoog, om tenslotte weer naar binnen te neigen. Bovenaan gaat het vaak
over in een spits sierelement.
Wanneer de vloeiende lijn niet alleen naar binnen verloopt,
maar halverwege stevig uitbuikt, dan is er sprake van een
uidak.
Het klokdak gaat meer in de richting van een
torenbekroning
wanneer bovenaan een
lantaarn
is toegevoegd, we spreken dan van een
Wels helmdak.
Het klokdak heeft meestal vier of acht zijden.
Sinds de barok is het klokdak vooral te vinden op gebouwen die iets bijzonders wilden zijn,
maar het mocht ook weer niet al te veel kosten. Om dezelfde reden bleef het populair bij de neostijlen.
In doorsnede heeft ieder schild de vorm van een
ojief,
maar het
hol- en het bolgebogen dakvlak
kunnen gescheiden worden door een sierlijst. Dat geeft net wat meer cachet.
Tekst: Jean Penders (04-2010). Bronnen: zie literatuurlijst. Afbeelding: Jean Penders