De
kelder
was in vroeger tijden veel belangrijker dan nu. Niet alleen was het
's zomers de enige plek waar iets koel bewaard kon worden, de handelshuizen
en de meeste winkels konden niet zonder de opslag in kelders en op
zolders.
De bevoorrading ging natuurlijk liefst buitenom: via een
keldertrap,
direct vanaf de straat.
Wanneer de trap pas buiten het huis gaat stijgen, neem je een behoorlijk stuk straat in beslag.
Of stoep, want vóór de meeste panden lag een particuliere stoep.
Was die te smal, dan werd een oplossing gezocht half binnen, half buiten. Een stevig
kelderluik
was dan wel nodig: plat, rechtopstaand of schuin geplaatst.
In een aantal steden werden in de middeleeuwen fikse straat-keldertrappen gebouwd,
die als een omhoog lopende gang
overwelfd
waren.
Die degelijke constructie vormde een portaal,
dat in de kelder afgesloten kon worden. De middeleeuwse term hiervoor was 'kelrehals'.
Dankzij systematisch onderzoek van veel
kelders in Arnhem
zijn daar veel voorbeelden
aan het licht gekomen, meestal aansluitend op een zijwand van de overwelfde kelder.
In een aantal steden in het zuiden, bijvoorbeeld in Bern, is de kelderhals als
toegang voor het laden en lossen gecombineerd met een
galerij langs de straat.
Aangezien de kelder hieronder doorloopt, blijft er voor voetgangers altijd een doorgang vrij.
Waar hebben we zoiets toch ook al weer eerder gezien? Juist: de
Utrechtse werfkelders
zijn qua
logistiek op hetzelfde principe gebaseerd.
Tekst: Jean Penders, 05-2006. Bronnen: zie literatuurlijst. Afbeelding: Jean Penders