Klik hier voor grote afbeelding (met gegevens)
Hooiopslag

Het hooi moet de winter door. Het gemaaide en gedroogde gras is het veevoer, waarvan de voorraad zo langzaam moet slinken, dat het in voorjaar het vee gezond en wel het verse gras vrolijk tegemoet kan huppelen.
Op allerlei manieren wordt en werd het hooi opgeslagen: op de hooizolder boven de deel van de boerderij, in een hooischuur of hooiberg. Van die laatste bestaan vele vormen: met een kap, op weinig of veel roeden, of zonder kap.
Het grootste gevaar dat van een hooiopslag uitgaat is de broei. Wanneer er nog vocht in het hooi zit, kan door een chemische reactie zoveel warmte ontstaan, dat het hooi spontaan ontbrandt. Door hooibrand zijn heel wat boerderijen verloren gegaan. Daarom is een hooiberg op veilige afstand beter, maar dat is niet altijd handig. Je moet sowieso een 'mondvoorraad' bij de hand hebben.
Nog precairder is de situatie wanneer hooi in een dorp of zelfs in een stad opgeslagen wordt. Dat lijkt onlogisch, maar paard en wagen waren tot voor kort hèt transportmiddel. Op oude stadsgezichten zijn dan ook nog heel wat hooibergen te zien binnen de stadsmuren, vooral bij de stadsboerderijen in de minder bebouwde gebieden. Maar ook de welgestelden konden bij hun herenhuizen niet zonder koetshuizen: zeg maar de garages van toen. En ook de bijbehorende paarden moesten gevoerd worden. Hooiopslag werd door de brandweer met argusogen bezien. Net als bij de opslag van benzine en vuurwerk nu, werd de opslag gereguleerd, compleet met reglementen en vergunningen. Uit de administratie van de hooiopslag uit de binnenstad van Utrecht kun je leren dat daar nog ver in de 20e eeuw de paarden niet weg te denken waren en ook waar ze stonden.

Tekst: Jean Penders (01-2007). Bronnen: zie literatuurlijst. Afbeelding: Evert van Veldhuizen