In het 
      
gewelf
      van een 
      
middeleeuwse kerk 
      kunnen allerlei gaten voorkomen. Soms klein, zoals de galmgaten voor 
      
klankpotten, soms groot, zoals een 
      
hijsgat. Dat kan de vorm hebben van een grote sluitring, ter vervanging van een 
      
sluitsteen, of gewoon ergens in een 
      
gewelfkap
      uitgespaard of -gehakt. Hierdoor kunnen bouwmaterialen op de gewelven gehesen worden, bijvoorbeeld voor reparaties aan de 
      
kap. Wanneer het bedoeld is om de klokken op te hijsen, heet het 
      
klokgat. Maar het kan ook nog een heel andere functie hebben.
      
Vooral in de late Middeleeuwen neemt het stichtelijke toneelspel binnen de kerk een steeds grotere rol in. 
      Een voorbeeld is het rijden met een 
Palmezel: 
      een beeld van Christus op een ezel om de intocht in Jeruzalem te verlevendigen. 
      Nog dramatischer is het spel rond de Hemelvaart: op theatrale wijze zweeft een houten Christus (al dan niet levensecht aangekleed) 
      door de ruimte omhoog om door een gat in het gewelf uit het zicht te verdwijnen.
      
In Duitsland kwam dit regelmatig voor. De meeste voorbeelden zijn laat-middeleeuws, maar uit teksten uit het begin van de 13e eeuw 
      weten we dat het spel toen al in de 
      
Dom van Utrecht 
      voorkwam. 
      
Gewelfschilderingen
      rond een hijsgat helpen bij de interpretatie als hemelvaartgat; aangetoond is het in ieder geval in, 
      
Amersfoort, 
      
Borne, 
      
Breda, 
      
Deventer
      en 
      
Groningen.
      
      
      
      
      
      
      
      
        Tekst: Jean Penders, 04-2005. Bronnen: zie literatuurlijst. Foto: Jean Penders