We zijn gewend dat een overwelfd gebouw
een
kap
heeft, die beschermt het
gewelf.
Wat dat betekent voor de hoogte laat de gevel van een grote
kathedraal
goed zien: de top van het
roosvenster
geeft de hoogte van het gewelf aan, achter de puntgevel daarboven gaat de enorme
kap schuil.
Wanneer je in Europa naar het zuiden afzakt, zie je de
dakhelling verflauwen.
Ga je echt ver,
zeg maar ten zuiden van Napels, dan is er soms helemaal geen kap meer aanwezig bij
overwelfde gebouwen.
Ook heel gewone huizen hebben vaak één of meer overwelfde ruimten. Door het
buitenwelfvlak
waterdicht af te werken, kan de bouw van een kapconstructie achterwege blijven.
De
dakbedekking
van het gewelf vormt dan het dak, heel handig in streken met weinig
bouwhout.
De vorm van het gewelf is dan van buitenaf herkenbaar. Vaak gaat het om een eenvoudig
tongewelf
(het
buitenwelfvlakdak op tongewelf),
maar ook
kruisgewelven
zijn te vinden
(
buitenwelfvlakdak op kruisgewelf).
Omdat het toch wat minder luxe oogt, zijn de
kerken meestal wel van een lage kap voorzien, maar niet altijd.
Kennen we dit handige principe echt niet in het noorden? Toch wel: veel
koepels
hebben geen apart
koepeldak
boven hun gewelf. Het
koepelgewelf
is dan direct voorzien van dakbedekking en dit is dan een
'buitenwelfvlakdak op koepelgewelf'.
Ook andere vormen zijn te vinden in de
Wederopbouwarchitectuur,
namelijk in de vorm van het
schaaldak.
Tekst: Jean Penders (09-2009). Bronnen: zie literatuurlijst. Afbeelding: Jean Penders