Een heel dunne
boog
boven een gewone heeft constructief geen enkele zin.
De buitenwelflijnlaag is dan ook een sierelement. Het is veel te vinden in de
baksteengevels van
renaissancehuizen.
Eind 17e eeuw sterft het uit, maar toch kennen we het goed.
Dat komt omdat het één van de elementen is die met liefde omarmd worden
door de
neorenaissance.
Het staat immers aardig en het kost de
metselaar
niet veel moeite
om een extra laag
baksteen
met de buitenkant van de boog mee te metselen.
Maar vanwaar deze cryptische naam? Een boog is gebogen, vertoont een welving, net als een
gewelf.
De binnenkant van de boog of het gewelf volgt een bepaalde lijn,
dat is de
binnenwelflijn.
Op zelfde manier kun je de lijn benoemen die de buitenkant vormt:
de
buitenwelflijn.
Het siermotief dat hier gepresenteert wordt bestaat uit
één laag baksteen, die deze lijn volgt. Die laag volgt de buitenwelflijn
en is daarom de buitenwelflijnlaag. Bij een ruime
rondboog
zal deze laag uit
strekken
bestaan, bij een kleine uit
koppen.
Bij een
korfboog
zijn vaak alleen de rondingen bij de
geboorten
met koppen uitgevoerd.
Zoals gezegd: het gaat hier om versiering. Dus zijn er ook rijkere vormen te vinden. In aansluiting op het siermetselwerk van de
Amsterdamse School
bestaan sommige buitenwelflijnlagen uit koppen die alternerend uitsteken.
Wanneer de hele laag uitsteekt spreken we van een
wenkbrauwboog,
al hebben de meeste voorbeelden daarvan een wat ander karakter. Ze zijn geprofileerd en passen goed bij de
pleisterarchitectuur.
Tekst: Jean Penders (11-2007). Bronnen: zie literatuurlijst. Afbeelding: Jean Penders