De geschiedenis van de 
        
windmolen 
        wordt bepaald door één probleem 
        en de doorvoor gezochte oplossingen: 
        de 
wieken 
        moeten de wind van voren krijgen, maar die komt niet steeds van dezelfde kant. 
        Op enkele plaatsen, ver van Nederland, bestaat dat probleem niet. Op sommige 
        bergpassen komt de 
        wind wel steeds 
        
uit één richting, 
        een molen bouwen is dan heel simpel. 
        In onze streken zijn in het begin molens op een 
        
vlot 
        gebouwd, 
        dat dan in de juiste richting gedraaid kon worden. 
        De volgende stappen zijn onder meer de 
        
standerdmolen 
        en de 
        
wipmolen, 
        die vrijwel geheel draaien op een kleine onderbouw. 
        De hoogte van die ondertoren maakt het dan al lastig om het geheel in beweging te krijgen, 
        daarvoor is een 
        
staartbalk 
        nodig, die aan het bovenhuis vastzit 
        en van de grond af bediend kan worden.
        Het is gunstig als van de molen zoveel mogelijk stevig op de grond staat. 
        Daarom was de ontwikkeling van de 
        
bovenkruier 
        de belangrijkste stap voorwaarts: 
        alleen nog de kap met het 
        
wiekenkruis 
        wordt hierbij gedraaid. Dat gebeurt met het 
        
kruiwerk. 
        
        
        
        
          Tekst: Jean Penders (01-2007). Bronnen: zie literatuurlijst. Afbeelding: Mark Woudstra