In de tijd van
pijl
en
boog
had je aan een hoge
stadsmuur
genoeg om een stad te verdedigen.
Een paar hoge
muurtorens
gaven een extra beveiliging. Met de komst van de
vuurwapens
veranderde dat helemaal. Met een
kanon
schoot je zo een bres in de muur.
Daarom werd de muur aan de stadszijde
versterkt met een aarden
wal,
die kon de klap redelijk opvangen.
De muurtorens voldeden ook niet meer,
ze werden vervangen door
rondelen,
die ten opzichte van de muur verder uitstaken.
De volgende stap was de
bastei:
een hoefijzervormige toren met enkele
kazematten
boven elkaar.
Hierin stonden kanonnen die langs de muur konden schieten.
Ook bovenop stonden kanonnen; die konden naar alle kanten vuren.
De frontzijde bleef echter heel kwetsbaar.
Daarom is het
bastion de logische volgende stap:
de voorkant wordt dan een ver uitstekend,
puntig aardlichaam, bij elkaar gehouden door een schuine stenen
keermuur.
Bovenop is plaats voor een heleboel kanonnen. Het schieten op
degenen die de muur tussen twee bastions willen
bestormen,
gebeurt ook hier vanuit kazematten.
Die zitten veilig achter het grote aardlichaam in teruggetrokken
flanken.
Op den duur voldoet ook dit niet meer, de stenen muren zijn te
kwetsbaar voor de nieuwste vuurwapens.
Het aarden
bolwerk
neemt de rol van het bastion over.
De grens tussen beide begrippen is vaag: beide hebben een aardlichaam en beide een
keermuur om te voorkomen dat alles zomaar in de gracht schuift.
Het bastion komt steniger over dan het bolwerk, dat bestaat vooral uit
vooral heel veel aarde in een tactische vorm.
Tekst: Jean Penders, 05-2006. Bronnen: zie literatuurlijst. Afbeelding: J.J.F. Wap (uitgever)