De afzaat is een hellend vlak. Daarbij moeten we denken aan de afwaterende bovenkant van een
waterlijst,
de schuine bovenzijde van een
steunbeer
en - de bekendste vorm - het hellende vlak aan de
onderzijde van een
venster.
Daarbij gaat het zowel om de afwaterende
onderdorpel
van een kozijn als om de
lekdorpel.
Het opvallendst zijn de grote vlakken aan onderzijde van diepliggende
kerkvensters.
Alle afzaten moet heel goed afgewerkt zijn tegen
inwateren.
De schuine
dagkanten
en de grote glasvlakken van
gotische kerkvensters
vangen veel regenwater, dat vervolgens over de afzaat stroomt.
Wanneer deze niet waterdicht is, bevindt het vocht zich al meteen in het midden van de muur.
Hoewel we de afzaat in eerste instantie aan de buitenzijde van een gebouw zoeken,
heten ook de
schuine vlakken aan de binnenzijde zo. Ook bij de vensters spreken we aan de binnenzijde
van een afzaat, zelfs wanneer de
onderzijde van het venster niet strak in één vlak afloopt, maar in de vorm van een aantal treden:
dat is de getrapte afzaat.
Tekst: Jean Penders (10-2009). Bronnen: zie literatuurlijst. Afbeelding: Jean Penders