Het klassieke
kapiteel
bestaat uit een lijf met onderaan een
astragaal
en bovenaan de abacus.
Deze delen zijn samen uit één blok
natuursteen
gehouwen. Deze abacus is bij het
Dorische kapiteel
direct te herkennen. Het is een forse, platte vierkante dekplaat.
Later gaat dit element meespelen in de versiering van het lijf. Bij het
Corinthische kapiteel,
bijvoorbeeld, volgt de abacus de
lijnen ervan en draagt dan in het midden een
roosje.
Soms is de
abacus ingezwenkt,
dat geeft een nog sierlijker beeld.
Bij het ene
romaanse kapiteel
is de grens tussen lijf en abacus heel duidelijk,
bij het andere onherkenbaar vervaagd.
Op het kapiteel, dus boven op de abacus komt na de klassieke oudheid vaak een tweede
dekplaat: het
kussenblok.
Dit is een aparte steen.
Deze 'dekplaat
òp het kapiteel'
wordt in de literatuur nauwelijks onderscheiden van de 'dekplaat
van het kapiteel'.
De termen 'kussenblok' en 'abacus' zijn echter geen synoniemen.
De onduidelijkheid, die niet alleen in het Nederlands speelt, is het gevolg van de
gewoonte van velen om de term 'abacus' te reserveren voor de kapitelen uit de oudheid,
en bij de jongere over 'dekplaat' te spreken. Het kussenblok is echter ook een dekplaat.
Het voorstel om dat dan maar 'superabacus' te noemen, geeft de verwarring goed aan.
Tekst: Jean Penders, 01-2006. Bronnen: zie literatuurlijst. Afbeelding: Jean Penders