Vlechtwerk 
        bestaat, net als geweven stof, uit twee elementen. 
        Bij het weven wordt eerst de 'schering' opgezet. 
        De 'inslag' is de draad die dan beurtelings over en onder de scheringen loopt. 
        De volgende draad doet dat precies andersom en zo ontstaat een stevige lap 
        
textiel. 
        Bij 
vitswerk 
        fungeert de 
        
vits 
        als de schering, 
        de 
vitsroede 
        als de inslag in de vorm van gevlochten twijgen. 
        De vitsen steken aan de bovenzijde in 
        
vitsgaten, 
        aan de onderkant in een gleuf.
        Wanneer er geen twijgen, maar bijvoorbeeld 
        
strobanden 
        gebruikt worden, 
        is het geen vitswerk en noemen we de vits gewoon 'vlechtstok'. 
        Een vlechtstok kan van eikenhout zijn en is dan meestal gekloofd. 
        Voor het rondhout, dat vanaf de 18e eeuw het eiken ging vervangen, 
        werden minderwaardige houtsoorten gebruikt, zoals de 
        essen, iepenhout en polulierenhout. Deze trekken veel meer ongedierte aan.
        Soms worden de vlechtstokken op de regels gespijkerd. 
        Dit levert een minder verzorgde wand op.
        
        
        
        
        
        
        
        
          Tekst: Jean Penders, 09-2005. Bronnen: zie literatuurlijst. Foto: Jean Penders