Voegen
zijn nodig om de stenen van het
metselwerk
op hun plaats te houden.
De horizontale
lintvoegen
lopen door en daarop ligt de volgende laag stenen, gescheiden door de verticale stootvoegen.
De stenen 'stoten' bijna tegen elkaar, maar er moet net iets ruimte
tussen blijven voor de
mortel,
want die moet de boel bij elkaar houden.
Wat zien we wanneer we een moderne muur doorsnijden, precies over een stootvoeg?
Wanneer niet de hele voeg vol zit (al hoort dat eigenlijk wel zo te zijn), zien we dat het grootste deel wordt gevuld door een
kwak mortel die één geheel vormt met de mortel van de onderliggende
lintvoeg. Bij het plaatsen van de steen legt de
metselaar
deze op het mortelbed van
de lintvoeg en schuift die opzij, bijna de vorige steen aan. De
specie
wordt plat gedrukt en vult een groot deel van de stootvoeg. De bovenkant is dan
meestal nog niet best gevuld, maar bij het uitstrijken van de mortel voor de
bovenliggende lintvoeg werkt de metselaar wat specie van bovenaf in de lintvoeg:
dat is de kleinere bovenste prop mortel. Aan de buitenzijde van de gevel is - over de hele hoogte van de stootvoeg - de
meestal wat anders gekleurde mortel van het navoegen herkenbaar. Dat is de laatste afwerking,
daartoe is de voeg al eerder wat uitgekrabd.
Er zijn perioden geweest waarin de
metselaar
de indruk wilde wekken dat hij de
stootvoeg best kon missen. Hij maakte dan hele dunne stootvoegen, veel dunner dan de lintvoegen.
Soms lijkt het wel alsof er geen mortel meer tussen past.
Dat kan het gevolg zijn van een trucje: door de
koppen van de bakstenen
langs elkaar te schuren konden de
stootvoegen naar achter wat breder gemaakt worden dan aan de voorkant,
zodat wij geen specie meer zien.
Hierbij hoort dan heel verzorgd voegwerk, meestal
gesneden voegen.
In de eerste helft van de 20e eeuw worden de lintvoegen soms erg
verdiept, zodat de stootvoegen
minder opvallen: deze liggen dan gelijk met de voorkant van de steen.
Tekst: Jean Penders, 05-2005. Bronnen: zie literatuurlijst. Foto: Jean Penders