In de late
gotiek,
waarin de
bouwmeesters
steeds rijkere vormen zoeken, wordt het
kruisribgewelf
te simpel gevonden. Hoewel er constructief geen enkele reden toe is, verschijnen er steeds meer
gewelfribben.
Deze hulpribben heten
tiercerons en
liernes,
waar deze elkaar ontmoeten is een soort
sluitsteen geplaatst: de
'
knoopsteen'.
In het begin vormen de ribben en
hulpribben
samen het beeld van een
ster,
vandaar de naam
stergewelf.
Later verschijnen er zoveel ribben dat het beeld van een net ontstaat: het
netgewelf.
Tekst: Jean Penders, 08-2005. Bronnen: zie literatuurlijst. Foto: Jean Penders