De lijn waarop (of waarachter) alle
voorgevels
in een straat staan, noemen we de (voorgevel)rooilijn.
Die lijn is door de gemeente vastgesteld en grenst de weg af van de
bebouwing. Er kunnen er wel particuliere erven, zoals stoepen vóór de rooilijn liggen.
Die rooilijn is heel belangrijk, al in de Middeleeuwen werden er heel wat processen over gevoerd.
Iedereen wilde zover mogelijk de straat op met zijn
uitsteekkasten,
keldertrappen
en
luifels.
Daardoor werd het verkeer ernstig gehinderd.
In
keuren
was bepaald wat wel en niet mocht. Het
overstek
van de
houten huizen
was privé,
maar hing boven de gemeentegrond, tot op zekere hoogte (letterlijk)
was hier dan ook niets tegen te doen, en dat was te zien ook!
Bij de
verstening
van de stad werd vaak een compromis gesloten: de
houten gevel
werd door een stenen vervangen en het overstek gecompenseerd door een
kleine verspringing van de rooilijn. Dit is één van de oorzaken van het
bochtige verloop van veel oorspronkelijk rechte rooilijnen.
Een ander twistpunt vormden de
stoepen.
Deze waren eerst eigendom van de huizen erachter, en waren dan ook afgezet met
stoeppalen.
De overheid wilde ze weg hebben, en kocht de meeste op.
Het openbare trotoir was de opvolger, die de rooilijn respecteerde.
Het bouwen tot op de rooilijn was een recht, meestal geen plicht.
Rijke burgers kozen nog wel eens voor een tuin vóór het huis.
Wanneer de rooilijn heel scheef op de erven staat kan een getrapte gevelrij ontstaan,
waarbij ieder erf een driehoekig stukje achter de rooilijn onbebouwd laat.
Doet men dat niet, dan is krijgt het huis een
gérende voorgevel.
Tekst: Jean Penders, 08-2005. Bronnen: zie literatuurlijst. Afbeelding: Jean Penders