Om twee stukken
ijzer
of
staal
met elkaar te verbinden kan een
bout
met schroefdraad gebruikt worden. Eerst wordt in beide elementen een gat geboord,
de bout gaat erdoorheen en met een
moer
wordt de zaak vastgedraaid.
Een bout zonder schoefdraad moet geklonken worden: het is de klinknagel.
Eerst werd deze nog met de hand gesmeed: aan een kant zit een meestal ronde kop,
de andere kant werd met grof geweld van net zo'n einde voorzien;
het gat werd hierdoor meteen strak gevuld.
Dat gaat het best wanneer de bout
roodgloeiend is (rond de 600 graden). Alleen heel dunne klinknagels (tot 8 mm) kunnen
koud geklonken worden. Vanaf 1836 kwam de machinale productie van klinknagels op dreef.
Ook voor het klinken werden machines ontwikkeld. De industiële revolutie zou zonder
ijzer en klinknagel heel wat minder bereikt hebben.
In Nederland kwamen de klinknagels pas in zwang bij de aanleg, midden 19e eeuw,
van de ijzeren
spoorbruggen
over de grote rivieren.
Tot kort na de Tweede Wereldoorlog was klinken bij staalbouw de normale verbindingswijze.
Daarna kwam het electrisch lassen op.
Tekst: Jean Penders, 09-2005. Bronnen: zie literatuurlijst. Foto: Jean Penders