Op een rots kan meteen gebouwd worden, zonder fundering.
Die gelegenheid doet zich in Nederland niet vaak voor,
daarom is hier steeds en beperkte of heel forse fundering nodig.
Met de misleidende term 'fundering op staal' wordt bedoeld dat een
fundament direct gemetseld is op een ondergrond die daarvoor geschikt is.
Dat is een draagkrachtige laag in de bodem,
waarvoor dan vaak wel eerst een diepe sleuf gegraven moet worden.
De onderste laag wordt breed aangelegd, in het verleden vaak werd met veldkeien begonnen.
Naar boven toe wordt het fundament sprongsgewijs minder dik: dat zijn de
versnijdingen.
Wordt het maaiveld bereikt, dan moet het
metselwerk
toonbaar worden,
secundair gebruikte steen wordt zoveel mogelijk onder dat niveau toegepast.
In ons op veel plaatsen drassige landje is niet zelden een grondverbetering
nodig om met de bouw te kunnen beginnen.
In de Middeleeuwen werd hiervoor vaak een houten rooster onder het grondwaterpeil gebouwd.
Later werd deze roosterfundering verlaten voor de nu nog gebruikelijke paalfundering.
Lange palen worden in de grond
geheid,
tot ze op een harde laag stuiten
of tot ze blijven kleven aan de omringende grond.
Wanneer het grondwaterpeil zakt, gaan houten palen rotten en ontstaat er al snel een
verzakking.
Om op een slechte plek, zoals bij een oude beerput, de fundering niet te verzwakken,
wordt er bij het metselen een
grondboog
overheen geslagen. Ook om steen te sparen kan de gemetselde fundering een reeks grondbogen bevatten, deze fungeren dan als
spaarbogen.
Tekst: Jean Penders, 10-2005. Bronnen: zie literatuurlijst. Foto: Jean Penders